Pesten
Donkere wolken,
overweldigen mijn gelaat.
Niets dan pijne woorden,
niets dan ruwe haat.
Gekwetst worden,
dat is mijn bestaan.
Een zinkend schip,
'T was toch al vergaan.
Dagen, nachten,
Dwalend in eenzame pijn,
ik bestond niet,
door hen kon ik niet zijn.
Woedend vanbinnen,
'het' die alles doet,
je tot het uiterste drijven,
snijden tot 't bloed.
Radeloos verdrinken,
zijnde in eenzame nood.
Inzakken, opgeven,
Hunkeren naar de dood.
Warmte, liefde,
alles uit 't oog verloren,
plannen maken,
niemand mag me storen!
De brug,
Ik had geen angst, noch schrik,
niemand zou me vinden,
en daar stond ik.
Gesprongen..
Maar ik bleef staan,
Hij sloot me in de armen,
wou niet dat ik van de pijn was vergaan.