Morgen-Dapperheid.
van Fritz Nietzsche, Zoon van Dionysos.
Deze jonge harten zijn allen reeds oud geworden,
en niet eens óud !! alleen maar
moe, gemeen, gemakzuchtig: --
zij noemen het "wij zijn weer vroom geworden".
Onlangs nog zag ik hen in de vroegte
naar buiten springen op dappere voeten:
maar de voeten van het inzicht werden moe
en nu belasteren zij zelfs hun morgen-dapperheid !!
Waarlijk, velen van hen hebben hun benen
geheven als dansers, hen wenkte
het lachen in mijn wijsheid toe:
maar toch bedachten zij zich. -- Zojuist
zag ik hen krom naar het kruis - kruipen.
Rond licht en vrijheid fladderden zij eens
gelijk muggen en jonge dichters.
Een weinig ouder, een weinig kouder:
reeds zijn zij dompelaars en
mompelaars en kachelhurkers.
Werd hun hart wellicht daar moedeloos van,
dat de eenzaamheid mij verslond als een walvis ?
Hoorde hun oor wellicht vergeefs - smachtend-lang
mij aan en mijn trompet- èn herautsgeroep ?
- Ach, altijd zijn er maar weinigen van hen,
wier hart een lange moed en overmoed heeft;
deze weinigen blijft ook de geest geduldig.
De rest echter -- is laf.
De rest: dat zijn altijd de allermeesten,
de sleurmens, het overschot, de veel-te-velen:
dezen zijn allemaal laf. Wie mijn soort is . . .
[ASZ: Van de afvalligen 1.]
Mijn bewerkte versie van de vertaling van dit ASZ-hoofdstuk door P. Endt en H. Marsman, 20ste druk, deze vergelijkt hebbend met het Duitse origineel en het resultaat lijkt meer op een eigen vertaling: ç™½ç‹ !!
Reacties op ‘Morgen-Dapperheid.’
Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit gedicht, een reactie plaatsen kan hieronder!