De Stroom
Stroom
Stromend stroomt de stroom, sluimerend en sereen, maar tegelijk ook sissend.
Stil, slaat hij toe, trekt hij je mee, heel beslissend.
Slangsgewijs slokt hij je naar binnen.
Slechts enkele seconden voor het te laat is,
Beseffend dat er niets valt tegen te beginnen.
Bloeddorstig, maar bedeesd begint je laatste getuigenis.
Straks kan je slechts proberen te verklaren,
Hoe de stroom je sleurde, sterk, maar secuur.
Hopeloos probeer je hem al sussend, te bedaren.
Snelle stonden leek het te slagen, maar dat was van korte duur,
Speciaal zijn diegene, die sluw proberen te ontkomen,
Slechts zij kunnen en hebben nog dromen.
Stranden is gered zijn en gespaard blijven van de dagelijkse sleur.
Als laten leiden, lijden betekent, in deze stroom,
Als dan worden de zwemmers geprezen, maar ze ontvangen wel de afkeur,
Van de volgers, met wie ze botsen, maar zij zijn zelf te monotoon.
Vervolgens zullen de stroomopwaartsen het halen,
De kudde van naäpenden zal onverwaardelijk verdwalen.
De stroom zal hen eeuwig voeren,
Stilzwijgend en geruisloos zullen zij verdwijnen, zonder dat het velen zal roeren.
Reacties op ‘De Stroom’
Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit gedicht, een reactie plaatsen kan hieronder!