De Eénlonkster, een sprookje
een houten kerkslee drijft
de oude man
waste zijn smeerbaard
met het zout van het geelwitte water
hij moest opschieten
de Eénlonkster zocht hem
met grote halen van zijn staf
kerfde hij de riltekens
in het kilkoude zand
wie dit leest wordt gek
hij sleurde zijn slede
tot aan de grens
van de mergelkleurige Deinzee
in de verte hoorde hij het hoefgebries
van Eénlonkster de cyclope
met haar zware orgelstem
riep ze luid zijn naam
Gaander riep ze Gaander
ik min u zo
verlaat mij niet
stuifzand deed haar oog verschroeien
zodat haar turen vrucht’loos bleef
noch kon zij
zijn boodschap lezen
de derde vloedgolf
deed zijn kerkslee drijven
het onwater trok hem mee
tot oeverloos
pas toen het water hoog was
had zij het schrijnend zand
uit haar eenzaam ook gehuild
en zag nog net
hoe’t laatste teken in het zand
door het witte water werd gewist
Het water steeg
en deed haar slapen
nam haar willoos lichaam mee
terug in zee
soms nog
het gebeurt maar zelden
bij storm en ontij
verschijn in een diep golvendal
haar wenend oog heel even
boven het gele Deinzeewater uit
Reacties op ‘De Eénlonkster, een sprookje’
Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit gedicht, een reactie plaatsen kan hieronder!
